William F. Buckley Jr., de kleurrijke vaandeldrager van de Amerikaanse conservatieven, CIA-agent, schrijver van spionagethrillers, en het dandyeske brein achter het tijdperk Reagan, is vandaag overleden. Hij was de verpersoonlijking van de geletterde aristocraat, een hautaine Victoriaan verzeild geraakt in de twintigste eeuw, en hij stierf, zoals het een eerzaam literator betaamt, op het slagveld: gezeten aan zijn bureau, de pen in de hand en bezig aan een laatste column voor zijn geesteskind, de National Review.
Met het verscheiden van Buckley is het Amerikaanse debat een eloquente spreekbuis armer, een van de laatste mastodonten van een hele generatie public intellectuals die betrokken waren bij alle Amerikaanse oorlogen van D-Day tot Desert Storm. De laatste dezer mohikanen is nu, wellicht, Buckley's grootste tegenstrever, die op zijn oude dag, net als Buckley, nog immer het publieke debat beheerst, maar dan aan de linkerzijde: Noam Chomsky. De uitersten van de Amerikaanse politiek komen misschien wel nergens beter naar voren dan in de geanimeerde discussies die de twee heren voerden in 1969, op het hoogtepunt van de oorlog in Vietnam. Zie hier en hier hoe de wetenschappelijke redelijkheid van Chomsky destijds botste op de arrogante rhetoriek van Buckley, maar ook hoe Chomsky's academische brein geen weerwoord heeft op Buckley's subtiele ironie. De thema's van hun discussie hebben, na bijna veertig jaar, allerminst aan relevantie en actualiteit ingeboet, al zal de setting menige wenkbrauw doen fronsen: het zijn haast Monty Python-achtige sketches, waarbij twee door-en-door beschaafde gentlemen die elkaar niet kunnen uitstaan, toch in vloeiende volzinnen de ander te woord staan, zonder zich te verlagen tot gemakkelijke leuzes of ordinaire beschimpingen. Ook dat kan in Amerika - al zal Buckley's aristocratische accent vanaf nu node worden gemist.
Wednesday, February 27, 2008
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment