Sunday, February 10, 2008

Bascom Hill

Ik heb altijd de nodige argwaan gekoesterd jegens het fenomeen campus, maar op Bascom Hill moet ik me gewonnen geven: hier, in het centrum van de Universiteit van Wisconsin, blijkt dat de vrolijke orde van zo'n academisch bolwerk zo gek nog niet is. In de typische setting van statige Victoriaanse gebouwen en betonnen jaren zestig gedrochten is er een constante dynamiek van hordes freshmen en sophomores die van collegezaal naar mensa naar bibliotheek draven, en zelfs de grootste cynicus zou gecharmeerd raken van dit levendige gebeuren. De campus is, zoals alles hier, nogal uit zijn kluiten gewassen, met een eigen politiemacht, busdienst, dierentuin en, hoe kan het ook anders in het land van Al Gore, bruinkoolcentrale - maar die grootschaligheid weet de pret niet te drukken, integendeel. Hier geen lethargie en de typische inertie die studentikoze kringen in Europa nogal eens parten speelt, maar actie, ondernemingslust en daadkracht: het Amerikaanse werkethos op micro-niveau, onder het wakend oog van een besneeuwde vader des vaderlands.


Aan de top van Bascom Hill staat, natuurlijk, Bascom Hall - waar de college's doorgaans beginnen met het dagelijkse favoriete nummer uit de prof's i-pod. Ordinair, zegt de Europeaan in je, maar tegelijkertijd zijn het wel altijd goede nummers, zoals hier op de raarste plekken de beste muziek wordt gedraaid: in de deli op de hoek, in de verderfelijke Starbucks, en zelfs in de thriftstore waar vrachtladingen troep verkocht worden onder de opzwepende klanken van vers gedraaide electro. Zo hangt er overal een sfeer van optimisme en vrolijkheid, en vermengt het werkethos zich met een opvallende relaxedheid die je in de Oude Wereld zelden aantreft. Want al is iedereen steeds bezig, niemand heeft haast; de domste vragen en de sloomste verzoeken krijgen altijd beminnelijk antwoord; en na drie weken hier heeft nog geen auto getoeterd. Natuurlijk, autorijden is geen probleem voor Amerikanen, maar vreemd genoeg betekent dat ook dat iedere Hummer voor voetgangers stopt (zelfs al loop je door rood), en dat menigeen rustig met een paar glazen op achter het stuur kruipt en dan gewoon op zijn gemakje naar huis kart, ook al liggen er decimeters sneeuw. Gisternacht, bij een wind chill van -14F, kreeg ik een lift van Noah in zijn auto met kapotte verwarming. De ruiten waren zowel van binnen als van buiten bevroren, je kon geen hand voor ogen zien, maar Noah gaf (met het nodige achter de kiezen - er was een tap op het feest) geen krimp: rustig stuurde hij zijn slee over spekgladde wegen langs sneeuwschuivende gevaartes, gemoedelijk babbelend over van alles en nog wat.

De Amerikaanse dadendrang blijkt dus heel goed samen te kunnen gaan met een haast provinciaalse immuniteit tegen stress, en bovendien met een opvallende zelfdiscipline. Één van de raarste aspecten van het leven hier is natuurlijk de eeuwige legitimatieplicht, en zefs grijsaards moeten als ze een biertje bestellen soms bewijzen dat ze toch echt boven de 21 zijn . Maar deze bizarre regeltjes lijken niemand echt te kunnen deren - sterker nog, ze worden gekoesterd. Als een van de plaatselijke fraternities een feest geeft in hun studentenhuis dan wordt er keurig bij de deur gecontroleerd of iedereen wel oud genoeg is, en om 2 uur 's nachts gaat iedereen weer, weliswaar laveloos, braaf naar huis. Morgen een nieuwe dag - en dan moet er gewerkt worden!


Toch heeft al die gemoedelijke en gedisciplineerde werklust een paar rare trekjes. Het eerste is, cliché of niet, onwederlegbaar: al werken ze nog zo hard, Amerikanen zijn dom. En dat is niet alleen omdat ze een boers accent hebben, geen buitenlandse namen kunnen uitspreken (wat dat betreft zijn het net Spanjolen), en de beschikking hebben over een beperkt vocabulaire van een paar woorden. Het is simpelweg omdat ze verdomd weinig weten. Grad students hier worden geacht al enkele jaren rond te hebben gelopen op deze aardkloot en heel veel dikke boeken te hebben gelezen, maar daar is bij werkgroepen weinig van te merken. Geen wonder dat de gemiddelde Amerikaanse promovendus in geschiedenis er negen lange jaren over doet voor z'n schrijfsels zwaar genoeg bevonden worden - en bij dat gemiddelde is zelfs de sloomste Hollandse AIO een wonder van de wetenschap. Anders dan vaak gedacht wordt doet een universiteit als deze dus qua kennis allerminst onder voor een willekeurige Europese rivaal. Wat het verschil maakt is de organisatie, en het geld. Dankzij de genoemde werklust, stressongevoeligheid en discipline is het universitaire leven hier zonneklaar en waterdicht geregeld, zijn er welhaast meer computers dan studenten, en blijft de bibliotheek zonder blikken of blozen 24 uur per dag open. Zo'n houding creëert niet per se grote geesten, allerminst, maar het zorgt er wel voor dat iedereen die dat wil een grote geest kan proberen te worden. Dus vandaar al die Nobelprijzen hier.

Het tweede rare trekje is dat al die werklust en efficiëntie geen ruimte meer open laten voor een simpel joie de vivre. Onder de grads van geschiedenis, die hun eigen verdiepingkje hebben in een raamloze betonnen kolos, is een dwerg. Een mannetje van nauwelijks een meter groot met een raar stemmetje dat, zoals de rest, hoopt ooit te gaan promoveren. Raar inderdaad, maar raarder nog is de reactie van de andere studenten. In een typische Amerikaanse spagaat verklaren ze keer op keer dat het toch het recht is van deze mismaakte (of nee: physically challenged) om te doen wat iedereen doet, maar tegelijkertijd vinden ze het maar vervelend dat dat dwergje erbij zit. Want hoe moet die ooit kunnen werken? Zoals klasgenoot Terrence het uitdrukte: "We're all destined to teach, but how will that midget ever be able to teach students?" Enigszins verbaasd opperde ik dat dat dwergje toch ook best gewoon voor z'n plezier een beetje kon studeren hier - maar dat antwoord ging er bij m'n werkbeluste gehoor niet in. Wat? Plezier? "Who the fuck does a PhD for fun, in history?" En toen hield ik m'n mond maar.

No comments: