Op de niet-meer-zo-vroege donderdagmorgen is er de keus uit ondermeer de sessies 'Early Modern Horror', 'Constructing Marginality in Renaissance Art' , 'Negotiating Semantic Space in Early Modern Women's Writing' , 'A Sexual Renaissance: Secrets, Surprises, Scandals', en nog zo wat meer. Verbouwereerd staar ik naar het programma van de, zegge en schrijve, zestien verschillende panels over 'Dress and Identity'. Waar zou dat over gaan? Mijn eerste stilzwijgende suggestie, iets als 'Gendering Textiles in Renaissance Performativity', blijkt niet eens al tezeer bezijden de waarheid. Maar gelukkig zijn er nog veel meer opties. Ik voeg me bij een slaperig gezelschap en vang wat vage klanken op over (hoor ik dat nou goed?) 'Transatlantic Hybridization'. Het geheel wordt voorgezeten door de absolute personificatie van de academica Berkeley-style: een kordate blik achter een groene, hoekige bril, en een snerpend stemgeluid onder kort opgeschoren rode stekels met een ongeverfde witte kuif. Net een vogeltje, eigenlijk. Maar dan met een cv van 20 pagina's.
In charmanter gezelschap vlucht ik naar andere contreien. Wrigley Field is de thuisbasis van de baseballers van de Chicago Cubs, en rond het middaguur bereiden duizenden zich al vast voor op de wedstrijd van de dag. Het bier vloeit natuurlijk rijkelijk en ik moet even wennen aan het plotselinge verschil in conversatie. Op bezoek zijn de Milwaukee Brewers, en hier geen "How wonderful to see you again", maar een luidkeels "Fuck Brewers Fuck!"
Het taalgebruik weet echter niet te verbloemen dat de omgangsvormen hier zo mogelijk nog beschaafder zijn dan bij de Renaissance Society: er is nauwelijks politie, laat staan ME, geen rel of vechtpartij te bekennen. Waar zijn de hooligans? Eenmaal in het stadion knabbelt iedereen braaf op z'n pinda's, de pitcher gooit zich warm met een paar loepzuivere strakke ballen, de coaches kauwen alvast hard op hun kauwgum. Dan staat plotseling iedereen op. Petjes gaan massaal af, iemand op het veld grijpt de microfoon en verheft dan luidkeels zijn stem. De Star Spangled Banner!
Eenmaal bekomen van zoveel bravoure beland ik later weer tussen de krijtstreeppakken op het congres. Mijn sessie is aan het eind van de dag, ergens weggestopt in de bedompte kelders van het hotelcomplex, het verdomhoekje voor de netwerklozen. We zijn maar met een paar, ieder houdt z'n praatje, en stiekem hoop ik dat iemand hard "Fuck Renaissance Fuck!" roept. Maar nee, er volgt enkel een bedaarde, bescheiden discussie. Het blijft een wonderlijke praktijk, die wetenschap: naar elkaars wanstaltige jargon luisteren en vervolgens doen alsof de wereldvrede ervan hangt. En toen bekroop me een eigenaardig gevoel. Wat nou als ik eens baseballer werd?
1 comment:
Hoi Arthur,
hoogst vermakelijk verslag - enigszins deprimerend ook. Wat is er toch met mis met 'Pieter Plockhoy. Life and thought of a Dutch artisan'. Beter iets te doen met 'insubstantiality and border-line institutionality in seventeenth-century South-Western Dutch artisan discourses from a Post-Lacanian Italian perspective'. (Terwijl ik dit aan het schrijven ben zit Gerben hier twee bureaus verderop regelmatig te proesten om jouw beschrijving van het congres) Aangezien ik niet in staat ben tot het mij aanmeten van ridicule kapsels (tenzij ik me een pruik zou aanschaffen - there's a thought), ben ik nu ook andere carriérepaden aan het overwegen. Persoonlijk denk ik nu aan tuinman als alternatief: per slot van rekening wist Voltaire al dat 'Il faut cultiver son Jardin'.
Hartelijke groeten uit de catacomben van Villa Schifanoia
Post a Comment