Wednesday, March 18, 2009
Wednesday, May 21, 2008
Union Terrace
De lente heeft veel voordelen, maar eentje daarvan blijft nogal eens onopgemerkt, en dat is deze: als iedereen zich na een lange winter weer naar buiten waagt, dan biedt al dat opgekropte exhibitionisme een ideale mogelijkheid tot onverholen sociologische observatie. En Madison heeft daar bovendien de perfecte onderzoeksomstandigheden voor gecreëerd: een groot, zonovergoten terras aan de oever van het meer, met dobberende zeilbootjes en klotsende golven op de achtergrond en grote glazen schuimend bier binnen aller handbereik - zonder enige twijfel het beste universiteitscafé tussen Berlijn en Berkeley. Dus hier, op Union Terrace, slijt een ieder nu de steeds langer wordende dagen, hier wordt de laatste hand gelegd aan tentamens en papers, de eerste zomerzon aanbeden, en bovenal, hier laat de Amerikaanse middelmaat zich openlijk bespieden in al zijn platvloerse ondoorgrondelijkheid.
Een van de eerste dingen die opvallen, en dat zal misschien verbazen, is het alomtegenwoordige gelijkheidsideaal. In de Oude Wereld proef je nog wel eens het residu van diepgewortelde standenverschillen en aristocratische dweepzucht, en zelfs in een land bevolkt door middenstanders als het onze bepalen afkomst, opleiding, taalgebruik en vooral smaak nog altijd voor een belangrijk deel iemands maatschappelijke positie. Hoofdstedelijke gymnasiasten voelen zich van een hoger orde dan plattelandse scholengemeenschappers, wie plat praat wordt zelden serieus genomen, en een ieder die zichzelf belangrijk genoeg vindt doet z'n uiterste best zich te onderscheiden van het gepeupelte: door bepaalde kleren te dragen bijvoorbeeld, naar bepaalde café's te gaan, naar bepaalde muziek te luisteren - zolang het maar getuigt van smaak. En smaak, zoveel moge duidelijk zijn, is een begrip dat onderscheid aanbrengt. Smaak is voor aristocraten.
Amerikanen daarentegen hebben geen smaak. De feiten zijn bekend: van freshman tot weledelhooggeleerde lopen ze in sportschoen, joggingbroek en baseballpet, ze praten allemaal hetzelfde, betrekkelijk nuance-arme taaltje, ze eten allemaal dezelfde hamburgers in dezelfde wegrestaurants, en ze vinden alles even 'awesome'. In het o zo aristocratische Europa wordt deze eigenaardigheid vaak in onbegrip afgedaan als 'oppervlakkigheid', 'gebrek aan cultuur', of, natuurlijk, 'slechte smaak'. Maar de zaak ligt een stuk simpeler. Amerikanen zijn namelijk gewoon veel democratischer dan Europeanen, en dat bedoel ik niet zozeer in de politieke zin van het woord, maar in de sociale: iedereen is gelijk, period. En dus maakt het niet uit wat je draagt, wat je eet, en hoe je praat - zolang je maar succes hebt en geld verdient. De enige factor die hier onderscheid aanbrengt is rijkdom.
De gevolgen zijn dagelijks in alle glorie te aanschouwen op Union Terrace. Geen groepjes van rechtse corpsballen of linkse alto's, geen typische filosofiestudenten of provinciale HBO'ers, maar enkel één grote massa van knalrode 'University of Wisconsin' sweaters. Tuurlijk, de coasties van de Oostkust hebben rijke papa's en worden daarom een beetje benijd, maar dat is ook het enige. Verder schikt iedereen zich welwillend onder het knellende juk van de grote gemene deler.
Is dat erg? Ja en nee. Het grote voordeel van zo'n onbetwist egalitarisme is dat het veel makkelijker wordt voor buitenstaanders om zich te voegen naar de heersende norm. Madison's studentenbevolking is veel internationaler dan die van welke Europese universiteit dan ook, maar al die Chinezen, Brazilianen, Egyptenaren en Senegalezen weten moeiteloos op te gaan in de lokale gebruiken. Trek een rode trui aan, zeg om de zoveel woorden 'awesome', eet je dagelijkse hamburger en je bent Amerikaan. Zo makkelijk kan integratie dus zijn. En let wel, mét het volle, onvoorwaardelijke behoud van allerlei culturele snuisterijen, zoals, ik noem maar wat, religie.
Maar er is natuurlijk ook een keerzijde, of eigenlijk twee. De eerste ligt voor de hand, al heb ik daar nog geen Amerikaan van kunnen overtuigen: een leven zonder smaak is oersaai. Als esthetiek geen factor van belang is, etiquette niet bestaat en onderscheidingsvermogen enkel tot uiting komt op je bankrekening, dan blijft er weinig zout over in de pap. Dus dan ga je maar barbecuen - of je te pletter werken natuurlijk.
De tweede keerzijde is ernstiger. Het Amerikaanse egalitarisme mag dan relatief gunstig zijn voor immigranten, wie zich niet compromitteert aan de gemene deler valt al snel buiten de boot als een regelrechte loser. En de dupe hiervan is vooral die bevolkingsgroep die eigenlijk al het langst op Amerikaanse bodem verkeert en daarom, in tegenstelling to veel nieuwkomers, een eigen onderscheidende cultuur bezit: de zwarten. Het beetje zout in de Amerikaanse pap is van zwarte makelij, maar het lijkt wel alsof juist daarom de situatie van de Afro-Americans nog steeds zo schrijnend is. Zo heeft Madison z'n paar zwervers, en die zijn bijna zonder uitzondering zwart - en nooit mengen ze zich onder de spierwitte meute die zich tegoed doet aan de zon op Union Terrace. Terwijl alle soorten immigranten langzamerhand hun verleden vergeten en opgaan in de verstikkende vaart des volks, blijven de zwarten de buitenbeentjes, de enigen met een historisch gewortelde groepsidentiteit en onderscheidingsvermogen - de enigen, kortom, met smaak.
Het is al vaker opgemerkt: alleen in Amerika maakt de zoon van een immigrant gerede kans om tot president te worden benoemd, maar als Obama's roots luttele eeuwen terug zouden gaan naar een katoenplantage in Virginia, had hij nooit op zo'n manier 's lands middelmaat in vervoering kunnen brengen. Ras is dus niet de bepalende factor, waar het om gaat is de drang tot eigenheid - een drang die Obama ten enenmale niet bezit. Obama is geen aristocraat, en daarom is ie zo succesvol, in tegenstelling tot de meeste zwarten. Zij zijn als verarmde edellieden die zich beroepen op hun bijzondere stamboom, op hun speciale omgangsvormen, op hun cultuur, terwijl het plebs er met alle poen vandoor gaat. Ze zijn eigenlijk een beetje de Europeanen van Amerika.
Een van de eerste dingen die opvallen, en dat zal misschien verbazen, is het alomtegenwoordige gelijkheidsideaal. In de Oude Wereld proef je nog wel eens het residu van diepgewortelde standenverschillen en aristocratische dweepzucht, en zelfs in een land bevolkt door middenstanders als het onze bepalen afkomst, opleiding, taalgebruik en vooral smaak nog altijd voor een belangrijk deel iemands maatschappelijke positie. Hoofdstedelijke gymnasiasten voelen zich van een hoger orde dan plattelandse scholengemeenschappers, wie plat praat wordt zelden serieus genomen, en een ieder die zichzelf belangrijk genoeg vindt doet z'n uiterste best zich te onderscheiden van het gepeupelte: door bepaalde kleren te dragen bijvoorbeeld, naar bepaalde café's te gaan, naar bepaalde muziek te luisteren - zolang het maar getuigt van smaak. En smaak, zoveel moge duidelijk zijn, is een begrip dat onderscheid aanbrengt. Smaak is voor aristocraten.
Amerikanen daarentegen hebben geen smaak. De feiten zijn bekend: van freshman tot weledelhooggeleerde lopen ze in sportschoen, joggingbroek en baseballpet, ze praten allemaal hetzelfde, betrekkelijk nuance-arme taaltje, ze eten allemaal dezelfde hamburgers in dezelfde wegrestaurants, en ze vinden alles even 'awesome'. In het o zo aristocratische Europa wordt deze eigenaardigheid vaak in onbegrip afgedaan als 'oppervlakkigheid', 'gebrek aan cultuur', of, natuurlijk, 'slechte smaak'. Maar de zaak ligt een stuk simpeler. Amerikanen zijn namelijk gewoon veel democratischer dan Europeanen, en dat bedoel ik niet zozeer in de politieke zin van het woord, maar in de sociale: iedereen is gelijk, period. En dus maakt het niet uit wat je draagt, wat je eet, en hoe je praat - zolang je maar succes hebt en geld verdient. De enige factor die hier onderscheid aanbrengt is rijkdom.
De gevolgen zijn dagelijks in alle glorie te aanschouwen op Union Terrace. Geen groepjes van rechtse corpsballen of linkse alto's, geen typische filosofiestudenten of provinciale HBO'ers, maar enkel één grote massa van knalrode 'University of Wisconsin' sweaters. Tuurlijk, de coasties van de Oostkust hebben rijke papa's en worden daarom een beetje benijd, maar dat is ook het enige. Verder schikt iedereen zich welwillend onder het knellende juk van de grote gemene deler.
Is dat erg? Ja en nee. Het grote voordeel van zo'n onbetwist egalitarisme is dat het veel makkelijker wordt voor buitenstaanders om zich te voegen naar de heersende norm. Madison's studentenbevolking is veel internationaler dan die van welke Europese universiteit dan ook, maar al die Chinezen, Brazilianen, Egyptenaren en Senegalezen weten moeiteloos op te gaan in de lokale gebruiken. Trek een rode trui aan, zeg om de zoveel woorden 'awesome', eet je dagelijkse hamburger en je bent Amerikaan. Zo makkelijk kan integratie dus zijn. En let wel, mét het volle, onvoorwaardelijke behoud van allerlei culturele snuisterijen, zoals, ik noem maar wat, religie.
Maar er is natuurlijk ook een keerzijde, of eigenlijk twee. De eerste ligt voor de hand, al heb ik daar nog geen Amerikaan van kunnen overtuigen: een leven zonder smaak is oersaai. Als esthetiek geen factor van belang is, etiquette niet bestaat en onderscheidingsvermogen enkel tot uiting komt op je bankrekening, dan blijft er weinig zout over in de pap. Dus dan ga je maar barbecuen - of je te pletter werken natuurlijk.
De tweede keerzijde is ernstiger. Het Amerikaanse egalitarisme mag dan relatief gunstig zijn voor immigranten, wie zich niet compromitteert aan de gemene deler valt al snel buiten de boot als een regelrechte loser. En de dupe hiervan is vooral die bevolkingsgroep die eigenlijk al het langst op Amerikaanse bodem verkeert en daarom, in tegenstelling to veel nieuwkomers, een eigen onderscheidende cultuur bezit: de zwarten. Het beetje zout in de Amerikaanse pap is van zwarte makelij, maar het lijkt wel alsof juist daarom de situatie van de Afro-Americans nog steeds zo schrijnend is. Zo heeft Madison z'n paar zwervers, en die zijn bijna zonder uitzondering zwart - en nooit mengen ze zich onder de spierwitte meute die zich tegoed doet aan de zon op Union Terrace. Terwijl alle soorten immigranten langzamerhand hun verleden vergeten en opgaan in de verstikkende vaart des volks, blijven de zwarten de buitenbeentjes, de enigen met een historisch gewortelde groepsidentiteit en onderscheidingsvermogen - de enigen, kortom, met smaak.
Het is al vaker opgemerkt: alleen in Amerika maakt de zoon van een immigrant gerede kans om tot president te worden benoemd, maar als Obama's roots luttele eeuwen terug zouden gaan naar een katoenplantage in Virginia, had hij nooit op zo'n manier 's lands middelmaat in vervoering kunnen brengen. Ras is dus niet de bepalende factor, waar het om gaat is de drang tot eigenheid - een drang die Obama ten enenmale niet bezit. Obama is geen aristocraat, en daarom is ie zo succesvol, in tegenstelling tot de meeste zwarten. Zij zijn als verarmde edellieden die zich beroepen op hun bijzondere stamboom, op hun speciale omgangsvormen, op hun cultuur, terwijl het plebs er met alle poen vandoor gaat. Ze zijn eigenlijk een beetje de Europeanen van Amerika.
Sunday, May 11, 2008
Cornhole
Amerikanen kunnen niet stilzitten. Nu het weer warmer wordt zie je ze zelden gewoon oeverloos ouwehoeren op een terrasje, want 'vrije tijd' komt niet voor in hun woordenboek. Er is alleen zoiets als 'recreatie', en onder het motto 'als je maar bezig blijft!' wordt er overal lustig gejoggd, gefrisbeed, en, als het even kan, gebarbecued - met een geblakerde hamburger om de gekoesterde illusie in stand te houden dat het Wilde Westen nog geen verleden tijd is.
Vast onderdeel van het barbecue-ritueel is een willekeurig bijbehorend spel, want Amerikanen willen ook altijd kunnen winnen. En het liefst een spel dat niet alleen uitzicht biedt op winst, maar ook op dronkenschap. Veruit de populairste bezigheid is dan ook het infame beerpong: een grote tafel met aan weerszijden bekers bier, en als de tegenstander er vanaf de andere kant een pingpongballetje ingooit moet je alles opdrinken.
Wél leuk is een ander spel, dat het beste van de Oude en de Nieuwe Wereld in zich verenigt. Het is een variant op baseball, maar dan met een voetbal en een grote biertap. Zet de tap op het tweede honk en geef ieder een gevuld glas - waarna de slagman de bal zover mogelijk moet wegtrappen en, inclusief glas, de honks afrent voordat ie wordt afgegooid. Of een homerun trapt natuurlijk, en, idealiter, de tijd heeft z'n glas bij honk twee nog eventjes bij te vullen. Ook de veldspelers hebben een biertje in de hand, dus een vangbal is bepaald geen sinecure - en de drank vloeit dan ook rijkelijk.
Het dieptepunt van stompzinnigheid is echter het stupide cornhole, dat om bizarre redenen grenzeloos populair is - iedereen doet het. De ingrediënten: twee planken met een gat erin, een paar bean bags, en gooien maar. Wie het vaakst raak gooit wint. Lachen!
Maar het kan altijd nog erger. Voor de zwaarlijvigen onder ons voor wie dit toch nog teveel beweging vereist, is er een grandioos alternatief voorhanden: hetzelfde spel, maar dan in gokkastformaat! Kun je dus lekker op je barkruk blijven hangen, met bier en hamburgers binnen handbereik, dronken worden en ook nog winnen. Als je maar bezig blijft.
Vast onderdeel van het barbecue-ritueel is een willekeurig bijbehorend spel, want Amerikanen willen ook altijd kunnen winnen. En het liefst een spel dat niet alleen uitzicht biedt op winst, maar ook op dronkenschap. Veruit de populairste bezigheid is dan ook het infame beerpong: een grote tafel met aan weerszijden bekers bier, en als de tegenstander er vanaf de andere kant een pingpongballetje ingooit moet je alles opdrinken.
Wél leuk is een ander spel, dat het beste van de Oude en de Nieuwe Wereld in zich verenigt. Het is een variant op baseball, maar dan met een voetbal en een grote biertap. Zet de tap op het tweede honk en geef ieder een gevuld glas - waarna de slagman de bal zover mogelijk moet wegtrappen en, inclusief glas, de honks afrent voordat ie wordt afgegooid. Of een homerun trapt natuurlijk, en, idealiter, de tijd heeft z'n glas bij honk twee nog eventjes bij te vullen. Ook de veldspelers hebben een biertje in de hand, dus een vangbal is bepaald geen sinecure - en de drank vloeit dan ook rijkelijk.
Het dieptepunt van stompzinnigheid is echter het stupide cornhole, dat om bizarre redenen grenzeloos populair is - iedereen doet het. De ingrediënten: twee planken met een gat erin, een paar bean bags, en gooien maar. Wie het vaakst raak gooit wint. Lachen!
Maar het kan altijd nog erger. Voor de zwaarlijvigen onder ons voor wie dit toch nog teveel beweging vereist, is er een grandioos alternatief voorhanden: hetzelfde spel, maar dan in gokkastformaat! Kun je dus lekker op je barkruk blijven hangen, met bier en hamburgers binnen handbereik, dronken worden en ook nog winnen. Als je maar bezig blijft.
Thursday, May 8, 2008
Tuesday, April 29, 2008
Flush Ideology
Vandaag in de categorie veelzeggende onbenulligheden: de wc-pot.
Het is namelijk, zoals bekend, een Amerikaanse eigenaardigheid om van alles een uitvergrote versie te verkiezen, en dat geldt niet alleen voor auto's en colaglazen, maar evenzeer voor wc's. Wie nietsvermoedend een Amerikaanse restroom betreedt treft daar doorgaans een soort installatie die in Europa enkel is toebedeeld aan de invalide medemens: allemaal stangen en buizen, drukknoppen en trekkoorden, en, als klap op de vuurpijl, een tot de rand toe gevulde ivoren watertoren die als een soort zondvloed met veel gegorgel de menselijke uitwassen overspoelt.
Nu heb ik nooit echt geloofd in het fenomeen van een 'nationaal karakter' dat af te lezen zou zijn aan allerlei 'typische' trekjes (in de trant van: 'Hollandse zuinigheid' en 'Spaans machismo', 'Italianen zijn echt moederskindjes', of 'In Amerika is alles toch zó oppervlakkig'). Maar waar ik wel in geloof is dat de kleine rituelen van alledag meer onthullen dan je in eerste instantie misschien verwacht: het fenomeen van de Spaanse botellón, heel-veel-samen-drinken-op-een-pleintje, verraadt een lange traditie van collectivisme, terwijl de Italiaanse passeggiata in de avonduren meedogenloos diepgewortelde competitiedrift blootlegt.
Dus wat nu te denken van die Amerikaanse wc's? Vier maanden lang heb ik m'n hoofd gebroken over deze essentiële kwestie, maar al die tijd moest ik een zinnig antwoord schuldig blijven. Tot vandaag, toen alles in één keer duidelijk werd. Zie, huiver, en oordeel zelf. En bovenal: denk nog eens goed na volgende keer als je doortrekt.
Het is namelijk, zoals bekend, een Amerikaanse eigenaardigheid om van alles een uitvergrote versie te verkiezen, en dat geldt niet alleen voor auto's en colaglazen, maar evenzeer voor wc's. Wie nietsvermoedend een Amerikaanse restroom betreedt treft daar doorgaans een soort installatie die in Europa enkel is toebedeeld aan de invalide medemens: allemaal stangen en buizen, drukknoppen en trekkoorden, en, als klap op de vuurpijl, een tot de rand toe gevulde ivoren watertoren die als een soort zondvloed met veel gegorgel de menselijke uitwassen overspoelt.
Nu heb ik nooit echt geloofd in het fenomeen van een 'nationaal karakter' dat af te lezen zou zijn aan allerlei 'typische' trekjes (in de trant van: 'Hollandse zuinigheid' en 'Spaans machismo', 'Italianen zijn echt moederskindjes', of 'In Amerika is alles toch zó oppervlakkig'). Maar waar ik wel in geloof is dat de kleine rituelen van alledag meer onthullen dan je in eerste instantie misschien verwacht: het fenomeen van de Spaanse botellón, heel-veel-samen-drinken-op-een-pleintje, verraadt een lange traditie van collectivisme, terwijl de Italiaanse passeggiata in de avonduren meedogenloos diepgewortelde competitiedrift blootlegt.
Dus wat nu te denken van die Amerikaanse wc's? Vier maanden lang heb ik m'n hoofd gebroken over deze essentiële kwestie, maar al die tijd moest ik een zinnig antwoord schuldig blijven. Tot vandaag, toen alles in één keer duidelijk werd. Zie, huiver, en oordeel zelf. En bovenal: denk nog eens goed na volgende keer als je doortrekt.
Tuesday, April 22, 2008
Highway 61
Helaas, het is geen Buick 6 waarmee we Madison uit scheuren, maar een sleetse wannabe versie van een gifgroene Jeep, waar alles van af gestript is dat ook maar zweemt naar Motown. Het doel: de Mississippi langs, noordwaarts, naar waar de rivieren bevriezen, diep in het desolate Mid-Westen op de grens met Canada. Thunder road kraakt uit de boxen, en Memphis blues, alweer, de geijkte nummers waar de Old Man van houdt.
Langs de prairies waar Frank Lloyd Wright zijn inspiratie opdeed zien we hem liggen, wijd uitgestrekt, zijn armen opzij kronkelend in een innige omarming van het landschap. Prairie du Chien heet het hier, de hondenprairie waar zeventiende-eeuwse Fransosen bont verhandelden tegen vuurwater. Hun leider, een zeker Heerschap van Luth, rookte de vredespijp met de plaatselijke Sioux, voer stroomopwaarts op zoek naar de bron, en werd als dank vereeuwigd als plaatsnaam. Maar in Duluth, aan de oevers van Lake Superior in het hoge noorden, herinnert de grauwe ijzerindustrie in niets meer aan Franse frivoliteiten. Roestige gevaartes staan te verkommeren in de haven, en bij Caribou Coffee bezweert een van de tandenloze vissers dat alle opbrengsten van de zwarte drap direct naar Irak gaan - de zaak is in handen van de NRA, zo zegt hij, en al is Charlton Heston dood, de wapens vloeien nog rijkelijk.
These two lanes will take us anywhere, en inderdaad, na de brouwerij in La Crosse, trots op naar eigen zeggen het grootste sixpack ter wereld, volgt New Amsterdam, the Town of Holland, en nog zo wat gehuchten langs de Mississippi, de St. Croix, en verder. In Minneapolis is Prince, de enige inwoner, in geen velden of wegen te bekennen, het welkomstvrouwtje in de Wal-Mart knikt vriendelijk maar zakt haast door de knieën van ellende om haar hongerloon, en de straten van Superior, aan de andere kant van Duluth, zijn als de stoffige wegen in een boevenstadje uit Lucky Luke: gure types, een rijtje saloons en red carpet lounges, braakliggende kavels en een uitgebrande pick-up truck. De nacht is zoals het hoort, als de Daltons: een blokhut aan het meer, een kampvuur en een paar sixpacks - van normaal formaat deze keer. Waar is Tenderfoot?
Rijdend door de oneindige bossen waar rode rivieren vol ijzererts naar het meer stromen, kan ik het niet laten terug te denken aan een film die, alweer een paar maanden geleden, draaide in Madison's onvolprezen Orpheum.
Die film ging over Bob Dylan - de enige beroemdheid uit Duluth sinds de Heer van Luth zelf. Of eigenlijk ging ie over allemaal Dylans die geen van allen echt Dylan heten. Dat zit zo: Bobby vond het best dat er een film over hem gemaakt werd, zolang het woord 'genius' en de naam 'Bob Dylan' er maar niet in werden genoemd. I'm not there heet de film dan ook - en ondermeer een klein negertje én Cate Blanchett vervullen de rol van het niet-genoemde genie.
De film weet zo aardig Dylans eigen maskerades te verbeelden, want de goede man zelf is altijd minstens even ondoorgrondelijk geweest over z'n verleden. Nu, tussen de uitgestrekte ijzermijnen in het lege achterland van Lake Superior, wordt me wel een beetje duidelijk waarom. In de Bad River Lodge & Casino, op het laatste stukje Indiaanse grond tussen de Apostle Islands en Lac du Flambeau, zoeken de mijnwerkers van weleer naar nieuw heilloos vermaak, en een vluchtige blik langs de gokkasten biedt het treurigste aanzicht denkbaar: rijen uitgezakte pensionado's met lege ogen en lege zakken, die met een hand aan de hendel en met een been in het graf hun laatste nikkels in de kast gooien.
Dylan verzweeg zijn jeugd in dit soort contreien liever, al zong hij dat Highway 61, de snelweg langs de Mississippi van Duluth naar New Orleans, de plek is waar Amerika op Gods commando z'n eigen kinderen terecht stelt, zoals Abraham ooit bijna deed met Isaak. Maar dat was teveel gezegd. Zelfs de hoogbejaarde Abraham had het hier nooit uitgehouden - en enkel de Old Man River zelf zorgt hier nu nog voor enig teken van leven.
Langs de prairies waar Frank Lloyd Wright zijn inspiratie opdeed zien we hem liggen, wijd uitgestrekt, zijn armen opzij kronkelend in een innige omarming van het landschap. Prairie du Chien heet het hier, de hondenprairie waar zeventiende-eeuwse Fransosen bont verhandelden tegen vuurwater. Hun leider, een zeker Heerschap van Luth, rookte de vredespijp met de plaatselijke Sioux, voer stroomopwaarts op zoek naar de bron, en werd als dank vereeuwigd als plaatsnaam. Maar in Duluth, aan de oevers van Lake Superior in het hoge noorden, herinnert de grauwe ijzerindustrie in niets meer aan Franse frivoliteiten. Roestige gevaartes staan te verkommeren in de haven, en bij Caribou Coffee bezweert een van de tandenloze vissers dat alle opbrengsten van de zwarte drap direct naar Irak gaan - de zaak is in handen van de NRA, zo zegt hij, en al is Charlton Heston dood, de wapens vloeien nog rijkelijk.
These two lanes will take us anywhere, en inderdaad, na de brouwerij in La Crosse, trots op naar eigen zeggen het grootste sixpack ter wereld, volgt New Amsterdam, the Town of Holland, en nog zo wat gehuchten langs de Mississippi, de St. Croix, en verder. In Minneapolis is Prince, de enige inwoner, in geen velden of wegen te bekennen, het welkomstvrouwtje in de Wal-Mart knikt vriendelijk maar zakt haast door de knieën van ellende om haar hongerloon, en de straten van Superior, aan de andere kant van Duluth, zijn als de stoffige wegen in een boevenstadje uit Lucky Luke: gure types, een rijtje saloons en red carpet lounges, braakliggende kavels en een uitgebrande pick-up truck. De nacht is zoals het hoort, als de Daltons: een blokhut aan het meer, een kampvuur en een paar sixpacks - van normaal formaat deze keer. Waar is Tenderfoot?
Rijdend door de oneindige bossen waar rode rivieren vol ijzererts naar het meer stromen, kan ik het niet laten terug te denken aan een film die, alweer een paar maanden geleden, draaide in Madison's onvolprezen Orpheum.
Die film ging over Bob Dylan - de enige beroemdheid uit Duluth sinds de Heer van Luth zelf. Of eigenlijk ging ie over allemaal Dylans die geen van allen echt Dylan heten. Dat zit zo: Bobby vond het best dat er een film over hem gemaakt werd, zolang het woord 'genius' en de naam 'Bob Dylan' er maar niet in werden genoemd. I'm not there heet de film dan ook - en ondermeer een klein negertje én Cate Blanchett vervullen de rol van het niet-genoemde genie.
De film weet zo aardig Dylans eigen maskerades te verbeelden, want de goede man zelf is altijd minstens even ondoorgrondelijk geweest over z'n verleden. Nu, tussen de uitgestrekte ijzermijnen in het lege achterland van Lake Superior, wordt me wel een beetje duidelijk waarom. In de Bad River Lodge & Casino, op het laatste stukje Indiaanse grond tussen de Apostle Islands en Lac du Flambeau, zoeken de mijnwerkers van weleer naar nieuw heilloos vermaak, en een vluchtige blik langs de gokkasten biedt het treurigste aanzicht denkbaar: rijen uitgezakte pensionado's met lege ogen en lege zakken, die met een hand aan de hendel en met een been in het graf hun laatste nikkels in de kast gooien.
Dylan verzweeg zijn jeugd in dit soort contreien liever, al zong hij dat Highway 61, de snelweg langs de Mississippi van Duluth naar New Orleans, de plek is waar Amerika op Gods commando z'n eigen kinderen terecht stelt, zoals Abraham ooit bijna deed met Isaak. Maar dat was teveel gezegd. Zelfs de hoogbejaarde Abraham had het hier nooit uitgehouden - en enkel de Old Man River zelf zorgt hier nu nog voor enig teken van leven.
Subscribe to:
Posts (Atom)